Sociaal experiment
Aanvankelijk worden de kolonies gezien als een innovatief sociaal experiment. Ze bieden een oplossing voor de stedelijke armoede en bieden nieuwe kansen voor duizenden mensen. Maar na verloop van tijd wordt duidelijk dat de koloniën niet altijd succesvol zijn in het bereiken van hun doelen. Veel kolonisten vinden het moeilijk om zich aan te passen aan het zware werk en de discipline die wordt opgelegd. Er zijn ook financiële uitdagingen, en de koloniën moeten vaak gesteund worden door subsidies van de overheid.
Verval
Tegen het einde van de 19e eeuw raken de Koloniën van Weldadigheid in verval. De opkomst van de industriële revolutie en de veranderingen in sociaal beleid maken de landbouwkolonies minder relevant. De overheid neemt geleidelijk aan de verantwoordelijkheid over voor de verzorging van de armen, en de Maatschappij van Weldadigheid verliest haar oorspronkelijke functie. In 1910 wordt de laatste kolonist opgezonden naar Drenthe.
Nieuwe rol
De Maatschappij van Weldadigheid wordt gedwongen in de rol van beheerder. Ze treedt op als beheerder van haar bezittingen, die zowel bos- en natuur, pachtgronden als gebouwen omvatten. Nog steeds blijft het moeilijk om het verval tegen te gaan. De bezittingen leveren niet veel op en jarenlang is de stichting noodlijdend. Financiële gaten worden gevuld met de verkoop van bezittingen en zo wordt het grondgebied van de Maatschappij van Weldadigheid steeds kleiner. Aan het einde van de 20e eeuw wordt ingezet op behoud van wat er nog is en wordt de nadruk gelegd op financieel herstel en verder ontwikkelen van het cultuurhistorische erfgoed van de Maatschappij van Weldadigheid. En dat lukt, tegenwoordig is de stichting financieel gezond en is er aandacht voor herstelprojecten, ontwikkeling van cultuurhistorisch erfgoed en ontwikkeling van het gebied.